De woorden ‘methodiek’, ‘interventie’ en ‘programma’ worden vaak door elkaar heen gebruikt.
Een methodiek is een geheel van technieken, hulpmiddelen en strategieën dat kan worden gebruikt voor hulp aan of behandeling van kinderen, jongeren en/of ouders.
Voorbeelden van methodieken zijn oplossingsgericht werken, systeemgericht werken en competentiegericht werken.
Technieken, hulpmiddelen en strategieën betreffen het handelen van de professional. Voorbeelden van technieken zijn feedback, een schaalvraag, een circulaire vraag, oefenen van een vaardigheid en negatieve gedachten ombuigen in positieve/helpende gedachten.
Voorbeelden van hulpmiddelen zijn een genogram, een vragenlijst en gevoelssmileys.
Een voorbeeld van een strategie is eerst vragen naar of benoemen van sterke punten en pas daarna verbeterwensen of -punten.
Er is overlap: methodieken maken deels gebruik van dezelfde technieken, hulpmiddelen en strategieën, deels van verschillende:

Een interventie of programma is een meer afgebakende vorm van hulp of behandeling voor een afgebakende doelgroep. In de handleiding van de interventie wordt beschreven welke methodische elementen in welke volgorde (fasering) ingezet kunnen worden. Het betreft een aanpak in de vorm van een training, behandeling of begeleiding:
– voor een bepaalde doelgroep met een bepaald probleem/risico
– gericht op
– vermindering, compensatie en/of draaglijk maken van dat probleem of risico
– versterking van krachten ter voorkoming of oplossing van dat probleem
– met een onderbouwde, doelgerichte en systematische werkwijze
– van een bepaalde duur en intensiteit.
Structuurkenmerken geven een interventie vorm in termen van fasering, duur, frequentie, sequentie, intensiteit, beschikbaarheid, hulpverleningsplan en monitoring van uitkomsten.
Voorbeelden van interventies zijn Triple P, Alles Kidzzz, de Kanjertraining, Families First (FF) en Multisysteemtherapie (MST).
Een interventie kan gebruik maken van elementen uit één of meerdere methodieken. Zo maakt Families First gebruik van een aantal competentiegerichte en systeemgerichte elementen.

De technieken en structuurkenmerken zijn de algemene of specifieke werkzame elementen. Algemeen werkzaam wil zeggen dat een techniek of kenmerk aan het resultaat bijdraagt ongeacht de soort behandeling en doelgroep. Specifiek werkzame elementen daarentegen werken alleen bij bepaalde typen behandelingen in de context van bepaalde doelen en bepaalde doelgroepen.
Voorbeelden van werkzame elementen
| Algemeen | Specifiek | |
| Technieken | – actief luisteren voor het creëren van een goede werkrelatie – motiveren en ‘reframing’ om de hoop op verandering bij de cliënt te vergroten – de cliënt regelmatig feedback vragen over de voortgang van de hulp en de samenwerking met de hulpverlener – doelen stellen | – time out – verbaal prijzen van gewenst gedrag (positieve feedback) – cognitieve herstructurering – relaxatie – exposure – het koppelen van een tijdslimiet aan de uitvoering van een taak en het voortschrijden van de tijd zichtbaar maken (klokje, zandloper) – het visualiseren van behaalde resultaten (zoals het gebruik van smileys of andere symbolen bij de erkenning dat doelgedrag behaald is) |
| Structuurkenmerken | – monitoring van uitvoering en uitkomsten – werken volgens plan | – binnen 24 uur na aanmelding in het gezin zijn (bij crisisinterventie) – ook buiten kantooruren bereikbaar zijn |
Bij het zoeken en selecteren van werkzame elementen is het volgende denkkader behulpzaam:
Bij dit denkkader horen de volgende vragen:
- Voor welke doelgroep is de interventie of aanpak bedoeld? Welke risicofactoren worden aangepakt, welke beschermende factoren worden versterkt?
- Welke theoretische en empirische verklaringen zijn er voor de problemen/risico’s waar de interventie of aanpak zich op richt?
- Welke doelen worden gesteld (gericht op het verminderen van risico’s/het probleem en het versterken van beschermende factoren)?
- Welke veranderingstheorieën helpen om technieken en strategieën te vinden die kunnen helpen het doel te bereiken? Welke technieken en strategieën worden gebruikt door bestaande interventies gericht op dezelfde doelgroep en/of hetzelfde doel? Welke structuurkenmerken zijn van belang?
- Welke werkzame elementen (algemeen en specifiek) zijn minimaal nodig om het beoogde doel te bereiken? Wat is de mate van bewijs voor de effectiviteit voor deze elementen? Welke ‘vaste’ elementen mogen nooit ontbreken, welke ‘facultatieve’ elementen zijn beschikbaar maar zijn niet altijd nodig? In welke combinatie, dosering en context geven de elementen met beste resultaat? Hoe gaan uitvoering en uitkomsten vastgesteld worden?
Zie verder:
Spanjaard, H.J.M., Veerman, J.W. & Yperen, T.A. van (2015). De kern van effectieve jeugdhulp. Van erkende interventies naar werkzame elementen. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 54 (10), p. 441-455. Download
